Ik zijn oud ik zijn grijs en van tijd wat eigenwijs
’T is dus tijd om ne stap terug te doen
Veel gezever en gezeik ik hem toch altijd gelijk
‘tis dus duidelijk ik moet kik op pensioen
Of kik na wil of nie dat maakt nie uit
Het is beter zo hoe dat ge’t keert of draait
Het is tijd om de fakkel door te geven Want den tijd van gaan is aangebroken ‘t heilig vuur is verdwenen uit mijn leven ‘k denk nie dat dat ooit nog terug word aangestoken
Wij zen ( van’t stad 2x ) en wij zingen eendrachtig Wij zen ( van’t stad 2x ) en wij zen magnifiek Wij zen ( van’t stad 2x ) en wij zen oppermachtig Wij zen ( van’t stad 2x ) wij zijn gewoon uniek
De koekestad daar kund’over filosoferen
Ge zijt er thuis maar met ’t gevoel van op conzjee
Al wat er rondlee dat is plaats om te parkeren
En over ’t water dat is ene grote plee
Als de zon verdwijnt en den avondwat te vroeg is Is het schemerlicht lijk ne schaduw van de hel Als de maan verschijnt maar dat ook nog nie genoeg is Is er altijd licht aan het eind van den tunnel
Als ge zwemt in de mizere op den bodem van de put
Zie ne mens zo zijne pere voelt u lijk de kop van jut
Als ge dreigt om te verdwalen op een eenzaam donker pad
Is het moeilijk ademhalen in een godvergeten gat
Ge kent ze wel die opgetutte wijven
Zo’n kakmadammen echte stukskes stront
D’r mutte mee uw pollekes afblijven
D’n iq word uitgedrukt in blond
De vervaldatum is duidelijk overschreden
De plooien zijn vakkundig dichtgesmeerd
De borsten groeien ondanks naar beneden
Maar worden toch nog gedecoletteerd
Ze zijn zo schoon van verre maar verre van schoon Het vet dat is al jaren van de soep Maar ze doen het nog goe en ze zijn nog goe te doen
Ze kwam van over’t water
Dus ze had een spraakgebrek
Ze vroeg aan mij “ wa stoat doar “
En ik zee mijne nek
Dat mijne nek zo laag stond
Daar kon ze nie aan uit
Want bij haar op het thuisfront
Is iq maar dunbezaaid
Ne mens doet al eens water bij de wijn Maar zelfs dan verdoemme kruipte nog nie op een zwijn Ze zeggen wel “ schoonheid is relatief “ Maar in ne varkensstal daar zoekte toch nie naar een lief
Wij draaien heel de week ons kloten af in de garage
Wij komen aan de kost als mekanieker
Wij plaatsen sjappementen spiegels of nr port- bagage
En visplatinnekes da’s voor ne klassieker
Maar frijdaagsachtermiddags kommet op lijk grote kak
Dan moeten wij oprommelen en keren
En rond een uur of vijf dan springen w’in de cadillac
En dan is het ons keel die wij gaan smeren
Wij gieten ons vol bier vol bier vol bier Wij gieten ons vol bier
‘Kem nooit nie veel gekregen in het leven
Ik liep er altijd bij lijk pietje snot
En asser eens een feestje wier gegeven
Dan voelde kik mij lijk as overschot
’T gekende vijfde wiel de loezer de schlemiel
Tot da’k u tegenkwam mijn schoon madam
Tesamen hand in hand genieten van mekaar En meer hoeft er voor ons nie te gebeuren Tesamen hand in hand en wij zijn echtig waar Met geen paarden nie meer uiteen te sleuren
Ik zag u mijn hart sloeg over en ik wist nie meer wa’ k dee
En ik stoeng daar met mijn bakkes … vol tanden
Ik sloeg tilt gelijk ne loezer en ik kreeg niks meer gezee
Smoorverliefd stoeng kik naief te watertanden
Maar uw woorden snejen lijk als tegenwind
Gij zee “ ik kan nooit nie meer zijn lijk ne vriend “
Ik mag proeven maar niet eten En ‘k had geren eens gebeten In u volle passievruchten nondedzju